Russische literatuur

Omstreeks de jaren 1830 beleefde de Russische literatuur een 'gouden eeuw', die begon met de dichter Aleksandr Pushkin, en die later niet alleen twee van de grootste romanschrijvers uit de wereldliteratuur opleverde met Leo Tolstoy en Fyodor Dostoevsky, maar de wereld ook kennis deed maken met de buitengewone toneelschrijver en schrijver van korte verhalen, Anton Tsjechov.

In de twintigste eeuw leed de Russische literatuur onder de controle van het Sovjetbeleid en het socialistisch realisme, waar pas een einde aan kwam met de val van het communisme. De autoriteiten probeerden zelfs in het buitenland de Russische literatuur te controleren. Zo oefenden ze bijvoorbeeld met succes druk uit op de Nobelprijscommissie om Konstantin Paustovsky de literatuurprijs in 1965 te ontzeggen. In plaats daarvan werd de prjs toegekend aan Mikhail Sholokhov, die loyaler was aan het Sovjetregime. En in 1958 werd Pasternak gedwongen om zijn Nobelprijs voor literatuur te weigeren.

Veel hedendaagse vooraanstaande figuren uit de Russische literatuur genieten internationale erkenning: onder meer de dichters Vladimir Mayakovsky, Boris Pasternak, Anna Akhmatova en Joseph Brodsky, en prozaschrijvers als Maxim Gorky, Vladimir Nabokov, Mikhail Sholokhov, Mikhail Bulgakov en Aleksandr Solzhenitsyn.